De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft onvoldoende onderbouwd waarom hij via nieuwe wettelijke taken de staatsbedrijven Gasunie, EBN en TenneT inschakelt om de energietransitie verder op gang te brengen. Ook verschaft de bewindspersoon het parlement weinig inzicht over hoeveel publiek geld in deze nieuwe taken wordt gestoken. De minister heeft de publieke belangen goed behartigd bij de financiering en sturing van de nieuwe taken.

Een voorbeeld van staatsbedrijven inzetten is de betrokkenheid van Gasunie bij de doorontwikkeling van het project WarmtelinQ om overtollige warmte uit de Rotterdamse haven naar steden als Delft en Den Haag en de glastuinbouw in het Westland te transporteren. Toen dit project dreigde vast te lopen voor het commerciële energiebedrijf Eneco heeft de minister Gasunie gevraagd zich voor te bereiden als warmtetransportbeheerder van de WarmtelinQ, zodat deze taak in publieke handen komt. WarmtelinQ moet bijdragen aan de landelijke
klimaatdoelen, maar hoeveel het aan CO2-uitstoot bespaart is niet duidelijk. Het project zou een kostenefficiënte oplossing zijn, maar een kostenraming was tijdens dit onderzoek niet uitgewerkt. Het onderzoek wijst ook uit dat de minister van Financiën als aandeelhouder van Gasunie te laat bij de besluitvorming is betrokken.
EBN, traditioneel risicodrager in olie- en gasconcessies, wordt ingezet voor risicodragende deelname aan projecten met geothermie (aardwarmte). EBN mag in vijf jaar hierin maximaal € 161 miljoen steken. TenneT is verantwoordelijk gemaakt voor het aansluiten van windmolenparken op zee op het landelijk stroomnet. Daarmee is ruim € 4 miljard aan publiek geld gemoeid. Voor alle 3 voorbeelden geldt dat Kamerleden door de beperkte informatie van de minister niet goed kunnen beoordelen of de totale kosten en de bijdragen uit de schatkist in verhouding zijn.
