Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

De regeling voor uitkoppeling van restwarmte laat warmtebedrijven in de kou staan

De nieuwe Wet collectieve warmte (Wcw) bevat een recht voor aangewezen warmtebedrijven om restwarmte op te halen bij producenten die daar niets mee doen. Dit ophaalrecht is gekoppeld aan een plicht voor de restwarmteproducenten om het aangewezen warmtebedrijf te informeren over de technische mogelijkheden van restwarmte en de uitkoppeling daarvan. Vervolgens zal de restwarmte kosteloos aan aangewezen warmtebedrijven worden geleverd, waarbij de warmtebedrijven de kosten voor de uitkoppeling moeten betalen. Dat klinkt nuttig en duurzaam, maar de vraag is of dit wettelijk systeem wel effectief is. In dit artikel wordt daar kort bij stilgestaan op basis van de huidige voorstellen voor de Wcw en het Besluit collectieve warmte (Bcw).

8 oktober 2024

Artikelen

Artikelen

Restwarmte in de Wcw

Restwarmte is warmte die als onvermijdelijk restproduct vrijkomt bij industriële of bedrijfsmatige processen en niet opnieuw in een proces wordt gebruikt. Hierbij kan gedacht worden aan restwarmte die vrijkomt bij datacenters of koel- en vrieshuizen of afvalverbranding. Deze warmte wordt nu veelal ongebruikt vrijgelaten via de lucht of het water, terwijl deze beter kan worden afgevangen en nuttig gebruikt voor bijvoorbeeld een warmtenet, waardoor de energie-efficiëntie wordt verhoogd en de CO2 -footprint in veel gevallen omlaaggaat.

Met het oog op de realisatie van de doelen en afspraken in het Klimaatakkoord probeert de overheid actief het gebruik van restwarmte te bevorderen. Hiertoe is een wettelijke regeling opgenomen in het wetsvoorstel van 18 juni 2024 voor de Wcw. De wetgever ziet een rol voor zichzelf weggelegd in het stimuleren van de nuttige inzet van restwarmte als warmtebron, omdat die volgens de toelichting naar haar aard inherent onzeker is. Door te helpen faciliteren dat een restwarmteproducent en een warmtebedrijf tot een constructieve dialoog komen over de wensen en kansrijkheid van restwarmtebenutting, verwacht de Wcw deze onzekerheid weg te nemen. Nadere regels zullen worden opgenomen in het Bcw, dat tot 21 mei 2024 ter consulatie heeft gelegen.

De regeling voor restwarmte-uitkoppeling bestaat uit enerzijds een informatieplicht en anderzijds een ophaalrecht. Beide zullen wij hierna toelichten.

Informatieplicht restwarmteproducenten

Onderdeel van de onzekerheid ten aanzien van het gebruik van restwarmte is het feit dat warmtebedrijven vaak niet goed (kunnen) weten in welke mate restwarmte op een locatie beschikbaar is en hoe dat aanbod er in de toekomst zal uitzien. Aangezien warmtebedrijven wel een bepaald warmteaanbod moeten garanderen (om aan hun leveringsverplichtingen te kunnen voldoen), moeten ze kunnen inventariseren welke (rest)warmtebronnen voorhanden zijn en wat daarvan de huidige capaciteit en de op lange termijn verwachte capaciteit zijn. Hierbij is het ook van belang of de restwarmteproducent nog verduurzamingsmaatregelen gaat (of moet) doorvoeren. Indien een bedrijfsproces wordt geëlektrificeerd of indien processen worden geoptimaliseerd, kan het aanbod restwarmte afnemen. Dat is positief voor de restwarmteproducent, maar het warmtebedrijf moet daarmee rekening kunnen houden bij het bepalen van het restwarmteprofiel. Deze informatie is echter niet openbaar en soms zelfs (bedrijfs)gevoelige informatie.

De Wcw probeert dit te ondervangen door restwarmteproducenten te verplichten op verzoek van een warmtebedrijf informatie te geven over de (kenmerken van de) productiecapaciteit van de restwarmte en de geschatte termijn waarop de restwarmte beschikbaar wordt gemaakt (art. 6.1 Wcw en art. 6.1 en 6.2 Bcw). De termijn om deze informatie te verstrekken, bedraagt maximaal twaalf weken (art. 6.1 lid 2 sub c Wcw jo. art. 6.3 Bcw). Bij het indienen van een verzoek tot informatie aan een restwarmteproducent moet het warmtebedrijf aantonen dat:

  1. de op te vragen informatie noodzakelijk is om te bepalen welke specifieke restwarmtebronnen geschikt zijn voor de ontwikkeling van een duurzaam collectief warmtesysteem;

  2. het bedrijf reeds betrokken is bij een lopende aanwijzingsprocedure voor een warmtekavel of dat deze aanwijzing reeds door dit bedrijf is verkregen (art. 6.1 lid 2 Wcw jo. art. 6.1 Bcw).

Ten aanzien van het eerste punt zal de restwarmteproducent niet al te happig zijn om zijn (gevoelige) bedrijfsgegevens te verschaffen, terwijl het warmtebedrijf wel voldoende informatie voor zijn businesscase wil hebben. Ook kan niet worden uitgesloten dat de informatie onder de Wet open overheid komt te vallen (aangezien een warmtebedrijf voor meer dan 50% in overheidshanden moet komen). Hoewel sprake is van een informatieplicht, is het in eerste instantie aan de restwarmteproducent om te beoordelen of de gevraagde informatie wel noodzakelijk is. Uiteindelijk zal een rechter hier echter over oordelen.

Door in het tweede punt te eisen dat een warmtebedrijf tijdens het verzoek al minimaal betrokken is bij een aanwijzings­procedure voor een warmtekavel, wordt de lat erg hoog gelegd. Voordat een warmtebedrijf besluit mee te doen bij de aanwijzing in een warmtekavel, zal het willen weten welke bronnen in welke mate beschikbaar zijn. Bij de aanvraag moet immers een (globaal) kavelplan worden ingediend (art. 2.1 Bcw). En daarvoor is nu juist de genoemde informatie nodig.

Door deze gevolgen zal de informatieplicht naar onze verwachting in haar huidige vorm geen substantieel effect hebben. In de praktijk zal de benodigde informatie op de ‘private’ manier moeten worden verkregen.

Ophaalrecht warmtebedrijven

De Wcw bevat een ophaalrecht voor warmtebedrijven. Op grond van deze wet dienen producenten restwarmte ter beschikking te stellen aan een warmtebedrijf op een warmteoverdrachtsstation waar de restwarmte wordt overgedragen op de collectieve warmtevoorziening, het klein collectiefwarmtesysteem van het warmtebedrijf of een warmtetransportnet van een warmtetransportbeheerder. Voorwaarde is dat het warmtebedrijf hierom heeft verzocht en het ophalen feitelijk mogelijk heeft gemaakt door de aanleg van de benodigde infrastructuur (art. 6.2 Wcw).

Het warmtebedrijf hoeft in principe niet voor de restwarmte te betalen. Een uitzondering hierop zijn de zogeheten uitkoppelkosten die de restwarmteproducent maakt voor het ter beschikking van de restwarmte. Deze kosten vallen uiteen in:

  • de investeringsuitgaven die samenhangen met de vereiste fysieke aanpassingen aan de restwarmte producerende installatie en de realisatie van het leidingwerk en de installaties waarmee de restwarmte wordt getransporteerd van het uitkoppelpunt naar het overdrachtspunt op de infrastructuur van het warmtebedrijf of de warmtetransportnetbeheerder (dit zijn de zogeheten Capital Expenditures of CAPEX-kosten) (art. 6.2 lid 2 sub a en b Wcw jo. art. 6.4 en 6.5 Bcw);

  • de jaarlijks terugkerende kosten gemaakt ten behoeve van de Capital Expenditures of CAPEX-kosten (de zogeheten Operational Expenditures of OPEX-kosten (art. 6.2 lid 2 sub c Wcw jo. art. 6.7 Bcw).

Het is de vraag hoe limitatief deze lijst is. In de praktijk zullen nog andere (soms hoge) kosten worden gemaakt door de restwarmteproducent, zoals interne kosten en externe kosten voor 1) het vestigen van zakelijke rechten (bijvoorbeeld voor leidingen of installaties), 2) het wijzigen of aanvragen van vergunningen en 3) advieskosten. Ook kunnen er andere kosten zijn (afhankelijk van het geval), zoals mogelijk hogere verzekeringspremies of juridische kosten.

Handhaving

Op het niet (volledig) meewerken aan het ophaalrecht van restwarmte van een warmtebedrijf kan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 820.000 of, indien dat meer is, ten hoogste 1% van de omzet van de restwarmteproducent (art. 9.4 lid 1 Wcw). Dat is een relatief hoge sanctie, maar het is de vraag in hoeverre deze daadwerkelijk (snel) zal worden opgelegd. De overtreding moet worden vastgesteld door de ACM en de sanctie moet in verhouding staan tot de overtreding. Desalniettemin is het wel een ‘stok achter de deur’ om mee te werken met de informatieplicht en het ophaalrecht.

Conclusie

Het doel van de wetgever met de in het wetsvoorstel opgenomen regeling over restwarmte is duidelijk: door het stellen van duidelijke eisen en kaders ten aanzien van de relatie tussen restwarmteproducenten en warmtebedrijven kan de naar haar aard inherente onzekerheid van restwarmte als warmtebron worden verkleind en kan de nuttige inzet van restwarmte worden gestimuleerd.

De huidige wettelijke bepaling van de informatieplicht en het ophaalrecht leidt echter tot meer onzekerheid dan dat deze zekerheden biedt. Het lijkt erop alsof de informatieplicht door de onduidelijke voorwaarden en timing niet veel nut zal hebben. Daarnaast brengt het ophaalrecht het risico mee dat de restwarmteproducent met mogelijk hoge kosten achterblijft, terwijl het doel is dat deze niet hoeft te betalen voor de restwarmteontkoppeling.

Om de uitkoppeling van restwarmte te faciliteren met wetgeving zal nog de nodige aanscherping in de Wcw en Bcw nodig zijn. Als die er niet komt, blijven (aangewezen) warmtebedrijven voor informatie afhankelijk van commerciële gesprekken en zal een restwarmteproducent alleen willen meewerken als al zijn kosten worden vergoed. Daarvoor bieden de Wcw en de Bcw nu geen ondersteuning.

Dit artikel staat in PONT, vakblad energie en duurzaamheid (editie 2024-3). Ieder kwartaal duiken we met dit nieuwe magazine de diepte in, met interviews, verdiepingsartikelen en opinies van experts op het gebied van energie en duurzaamheid. En bovendien: je kunt het helemaal gratis in de bus ontvangen.  Klik hier voor meer informatie of een kosteloos abonnement.

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter