Nu de vraag naar zeldzame metalen toeneemt onder het mom van klimaatmaatregelen, stelt een nieuwe publicatie van Dr. Chiara Macchi (leerstoelgroep Law) kritische vragen bij de gevolgen van diepzeemijnbouw (deep seabed mining, DSM) voor het milieu en mensenrechten. Hoewel DSM door sommigen wordt gezien als noodzakelijk voor de energietransitie, is de wereld er wel echt klaar voor?
In haar recente onderzoek bekijkt Macchi of de huidige wet- en regelgeving in staat is om de risico’s voor natuur en mensenrechten bij DSM voldoende te beperken. DSM wordt namelijk vaak gepresenteerd als essentieel om metalen te winnen die nodig zijn voor batterijen en andere technologieën die belangrijk zijn in de energietransitie.
De Internationale Zeebodemautoriteit (International Seabed Authority, ISA) bespreekt op dit moment regels die mijnbouw op de diepzeebodem mogelijk kunnen maken, buiten de nationale grenzen. Volgens Macchi bevatten de voorstellen wel algemene milieuregels, maar ontbreken duidelijke en afdwingbare verplichtingen voor bedrijven om zorgvuldig te werk te gaan.
“Het risico bestaat dat milieuregels alleen nog maar een afvinklijstje worden,” zegt Macchi. “We weten niet precies wat telt als een goede milieueffectrapportage, en er is geen onafhankelijke controle of stevig toezicht.”
Macchi wijst erop dat de grote risico’s van DSM, samen met het gebrek aan wetenschappelijke kennis, zouden moeten leiden tot toepassing van het voorzorgsbeginsel. Dit principe, dat ook in het internationaal recht is opgenomen, zegt dat je eerst zeker moet zijn dat iets geen schade veroorzaakt, vóórdat je het toestaat. Maar de huidige koers laat ruimte voor onomkeerbare schade aan diepe zee-ecosystemen, koolstofopslagplaatsen in de oceaan en de rechten van kustgemeenschappen die afhankelijk zijn van mariene biodiversiteit.
Volgens Macchi zijn er meerdere fundamentele tekortkomingen in de regelgeving:
Er zijn geen duidelijke standaarden voor milieueffectrapportages.
Onafhankelijke beoordeling door derden is niet verplicht.
Er is weinig transparantie en betrokkenheid van het publiek.
Hierdoor is het mogelijk dat mijnbouwprojecten goedgekeurd worden zonder goede waarborgen. Zeker omdat het lastig is om mijnbouwactiviteiten op afgelegen plekken in de oceaan te controleren. Daar komt bij dat de commissie die de aanvragen beoordeelt, weinig ecologische expertise heeft, en dat het hele besluitvormingsproces van de ISA weinig open of inclusief is.
Macchi stelt ook vragen over eerlijkheid en rechtvaardigheid. De zeebodem buiten nationale grenzen en de mineralen die daar te vinden zijn, worden volgens het internationaal recht beschouwd als ‘gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid’. DSM wordt vaak gepresenteerd als iets dat in het belang van de hele mensheid gebeurt. Maar het is nog helemaal niet duidelijk of de opbrengsten ook eerlijk verdeeld zullen worden.
Bovendien is het nog maar de vraag of DSM echt nodig is. Sommige onderzoeken laten zien dat de huidige voorraden van mineralen misschien voldoende zijn, en het is niet zeker of DSM financieel rendabel is.
“DSM wordt gepromoot in naam van de energietransitie,” zegt Macchi, “maar het zou juist het milieu en mensenrechten kunnen schaden.” De gevolgen voor het zeeleven kunnen groot zijn, en dat heeft invloed op het leven, het welzijn en de cultuur van kustgemeenschappen. De mijnbouw kan ook visbestanden verminderen, verplaatsen of contamineren, wat voedselzekerheid en voedselveiligheid in gevaar brengt.
Macchi sluit zich aan bij stemmen uit de wetenschap, het maatschappelijk middenveld en sommige overheden die pleiten voor een voorzorgspauze. Zij stelt dat landen en bedrijven moeten wachten met diepzeemijnbouw tot er meer duidelijkheid is over de gevolgen voor mens en natuur – en tot die gevolgen ook juridisch goed beschermd zijn.