Zowel nationaal als wereldwijd worden er op het gebied van CO₂-uitstoot, klimaatverandering en bijbehorende scenario’s vele onderzoeken gedaan en rapporten geschreven, met een soms overweldigende hoeveelheid aan (cijfermatige) informatie tot gevolg. Dit blog tracht daarom een paar van de belangrijkste ontwikkelingen omtrent klimaat te belichten, waarbij we ingaan op enkele nationale cijfers zoals de Klimaatnota 2023, de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), de beschouwing op de Klimaatnota van de afdeling Advisering van de Raad van State (RvS) en de KNMI-klimaatscenario’s. Ook bespreken wij het internationaal georiënteerde UNEP Emissions Gap report 2023 en staan we stil bij het Nationaal uitvoeringsprogramma Klimaatadaptatie.
In 2030 wil Nederland, evenals de andere lidstaten van de EU, 55% minder broeikasgassen uitstoten vergeleken met 1990. Het streven is zelfs 60% vermindering. Dit om uiterlijk in 2050 een netto-nuluitstoot te kunnen bereiken, met andere woorden klimaatneutraal te zijn. Het kabinet geeft elk jaar inzicht in hoe het gaat met het beleid en het halen van de doelen.
De Klimaatwet (2019) schrijft voor dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) jaarlijks een Klimaat en Energieverkenning (KEV) uitbrengt. In de Klimaat- en Energieverkenning schetst het PBL de ontwikkelingen van de broeikasgasemissies en het energiesysteem in Nederland in het verleden, het heden en de toekomst en geeft daarbij ook aan wat de bijdrage van het nationale klimaat- en energiebeleid aan die ontwikkelingen is. Ook andere beleidsterreinen die van invloed zijn op de broeikasgasemissies, zoals het stikstofbeleid en ontwikkelingen buiten Nederland, worden in de cijfers meegenomen. Conclusie van de KEV 2023 is dat het klimaatdoel van 55% minder broeikasgasuitstoot in 2030 voor het eerst in zicht komt. Een reductie van 46 tot 57% lijkt mogelijk. Om de bovenkant van deze bandbreedte aan te tikken moet echter wel alles meezitten. Zo moeten klimaatplannen (verder) worden geconcretiseerd, is aanpassing van wet- en regelgeving en handhaving daarvan nodig, evenals snellere vergunningverlening voor de aanleg van de benodigde energie-infrastructuur die al gepland is. Ook moet er voldoende geschoold personeel zijn voor de uitvoering van plannen en moeten niet-stuurbare factoren zoals weer en elektriciteitsimport in de juiste richting bewegen. Uiteraard is de praktijk op deze punten weerbarstig. De speelruimte is dan ook beperkt.
Ter uitvoering van de Klimaatwet legt het kabinet in de Klimaatnota verantwoording af omtrent haar klimaatbeleid en de voortgang van de uitvoering van het Klimaatplan. Eveneens eind oktober presenteerde het kabinet de Klimaatnota 2023 waarin het de (hoopgevende) conclusie aanhaalt die het PBL trok: het klimaatdoel voor 2030, te weten een broeikasgasemissiereductie van 55%, komt voor het eerst in zicht. De nota gaat daarbij verder in op ontwikkelingen in emissiereductie van een aantal sectoren, waarbij landbouw en landgebruik de enige sectoren zijn die nog niet binnen het bereik van de geraamde bandbreedte liggen.
Eventueel succes is echter afhankelijk van een aantal (niet altijd beïnvloedbare) factoren, zo concludeert (in lijn met het PBL) de Klimaatnota en vervolgens ook de Afdeling advisering van de Raad van State in haar beschouwing op de nota. Nederland komt enkel op koers, wanneer de uitwerking en de uitvoering van het beleid voortvarend doorgang vindt, alle beleidsvoornemens die het PBL kon doorbereken volledig en tijdig worden uitgevoerd en daarnaast maximaal effect hebben, waarbij ook niet-stuurbare, externe factoren, zullen meezitten. De Afdeling noemt deze situatie in haar beschouwing onrealistisch. Daarbij merkt zij op dat er in de uitvoering grote knelpunten bestaan, wat kan betekenen dat de stap van papier naar praktijk onvoldoende wordt gezet. Niet alleen is er de noodzaak tot heldere politieke keuzes en een daadkrachtig optreden van het kabinet, ook zouden volgens de Afdeling onder meer de uitgaven aan en lasten voor het klimaatbeleid inzichtelijk moeten zijn, zou er een methodiek voor het definiëren en classificeren van alle klimaatuitgaven en klimaatlasten moeten worden ontwikkeld en zou er in de Klimaatnota moeten worden ingegaan op de verhouding tussen het Rijk en medeoverheden bij het realiseren van de klimaatdoelstellingen.
Uiteraard is er ook veel internationale monitoring. Zo publiceert het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) jaarlijks een Emissions Gap Report waarin het overzicht wordt gegeven tussen wat de verwachte uitstoot van broeikasgassen in 2030 zal betreffen en wat de uitstoot maximaal zou mogen zijn om aan de ergste gevolgen van klimaatverandering te ontkomen (het ‘gat’). Eind vorig jaar is het UNEP Emissions Gap report 2023 verschenen.
In 2015 werd met het Klimaatakkoord van Parijs afgesproken dat de maximale opwarming van de aarde in 2030 onder de 2 graden moest blijven, waarbij de voorkeur bestaat de aarde minder dan 1,5 graden te laten opwarmen. Op dit moment blijkt dat de klimaatplannen van regeringen wereldwijd nog niet voldoende zijn om dit doel te behalen. Het Emissions Gap Report van 2023 komt tot de schatting van een opwarming van 2,5 tot 2,9 graden, waarmee de opwarming bijna een verdubbeling betreft van de eerdergenoemde voorkeur. Het rapport beschrijft verder dat de kans dat de wereldwijde opwarming beperkt wordt tot 1,5 graden in het meest optimistische scenario slechts 14% is. De geschatte opwarming is berekend aan de hand van het beleid dat door regeringen wereldwijd werkelijk in gang is gezet. Het rapport concludeert dat wanneer alle beloftes van regeringsleiders mee worden geteld, bijvoorbeeld de beloftes van China en India om later deze eeuw te stoppen met de CO₂-uitstoot, de schatting zou kunnen komen te liggen op een mondiale opwarming van 1,8 graden. Echter noemt het rapport deze situatie onrealistisch. Wanneer ‘voorwaardelijke klimaatdoelen’ worden behaald, daalt de verwachte opwarming naar 2,4 graden. Met deze voorwaardelijke klimaatdoelen bedoelt het rapport de doelstellingen van opkomende economieën, die vaak technologische ondersteuning en grote investeringen in projecten voor duurzame energie als voorwaarde hebben. Over deze voorwaardelijke klimaatdoelen is in december 2023 onderhandeld op de klimaattop in Dubai.
De wereldwijde uitstoot moet in 6 jaar tijd nog ruim 40% omlaag, terwijl die tot dusver enkel stijgt. In 2023 1,2% ten opzichte van 2022. Desalniettemin is er sprake van vooruitgang. Daar waar ten tijde van het sluiten van het Klimaatakkoord van Parijs in 2015 de wereld op koers lag om in 2030 op basis van de klimaatplannen een opwarming te hebben van zo’n 3,5 graden, is deze inmiddels zo’n 0,6-1 graad lager. Kortom hebben de aanscherpingen en maatregelen van landen wereldwijd nut; de wereld heeft niet stilgestaan. Echter beschouwt het rapport de inzet op dit moment als onvoldoende om de klimaatdoelen van Parijs te behalen.
Op 9 oktober 2023 publiceerde het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) de KNMI’23-klimaatscenario’s waarin een viertal paden beschreven worden die elk een mogelijk toekomstig klimaat in Nederland rond 2050, 2100 en 2150 beschrijven. Deze paden betreffen een vertaling van de wereldwijde klimaatprojecties die het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) in kaart heeft gebracht, toegespitst op de specifieke situatie van Nederland.
In elk van de vier scenario’s zal er in de toekomst sprake zijn van drogere zomers en nattere winters. Het KNMI maakt een onderscheid tussen de situatie van een natte variant met een sterke vernatting van de winters en een kleine verdroging van de zomers, en de situatie van een droge variant met een lichte vernatting van de winters en een sterke verdroging van de zomers. Deze twee situaties worden gekoppeld aan twee uitstootscenario’s, namelijk de scenario’s van hoge en lage uitstoot, met als uitkomst een viertal scenario’s. De vier klimaatscenario’s geven samen de bandbreedte weer waarbinnen klimaatverandering in Nederland zich waarschijnlijk zal voltrekken. In het hoge uitstootscenario gaat het KNMI uit van een opwarming van de aarde van 4,9 graden rond 2100 en voor het lage uitstootscenario zou dat in datzelfde jaar 1,7 graden bedragen.
Met betrekking tot de zeespiegelstijging is de verwachting voor de kust van Nederland dat deze in 2050 16 tot 34 centimeter zal zijn in het lage uitstootscenario en 19 tot 38 centimeter in het hoge uitstootscenario. Rond het jaar 2100 zal de stijging in het lage scenario 26 tot 73 centimeter kunnen bedragen en 59 tot 1245 centimeter in het hoge uitstootscenario. Door onzekere processen zoals het instabiel worden van de Antarctische IJskap, kan de zeespiegelstijging voor 2100 al oplopen tot 2,5 meter. Omdat de ijskappen door zullen blijven smelten, zelfs als wij per direct stoppen met het uitstoten van broeikasgassen, zal de zeespiegel in het laagste uitstootscenario volgens het KNMI waarschijnlijk met meer dan een meter zijn gestegen in 2150. In het hoge uitstootscenario bedraagt de zeespiegelstijging in 2300 2 tot 6 meter. Deze stijging kan echter oplopen tot 17 meter wanneer de onzekere ijskapprossen op Antarctica worden meegenomen.
Op dit moment gebeurt al het een en ander op het gebied van klimaatadaptatie. Onder meer het Nationaal Deltaprogramma, de Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS) en het Hoogwaterbeschermingsprogramma zetten de koers uit voor een klimaatbestendig Nederland. De gepresenteerde klimaatscenario’s nog meer richting aan de praktische toepassing van deze koers.
Gezien het grote belang van klimaatadaptatie met het oog op de snelheid waarmee het klimaat verandert, is ook het Nationaal Uitvoeringsprogramma Klimaatadaptatie (NUP KA) van 17 november 2023 relevant. Waar de KNMI-scenario’s laten zien dat Nederland zich zal moeten voorbereiden op zwaardere weersextremen, beschrijft het NUP KA op welke manier nu al uitvoering wordt gegeven aan de nationale klimaatadaptatie en welke extra maatregelen nodig zijn om de uitvoering hiervan te versnellen. Zo moeten allereerst concretere adaptatiedoelen worden geformuleerd, moet kennis over klimaatadaptatie toegankelijk en toepasbaar zijn voor iedereen, moeten de kosten en baten op een rechtvaardige manier onder verschillende partijen worden verdeeld, zal bij alle investeringen in aanleg, beheer, onderhoud, renovatie en vervanging in Nederland standaard rekening moeten worden gehouden met klimaatverandering om zo de klimaatadaptatie te versnellen en worden mogelijkheden verkend om financiering van klimaatadaptatie te verbreden. Het klimaatadaptatieprogramma is verder verdeeld over vier domeinen: ‘Water’, ‘Landbouw, natuur en milieu’, ‘Mens en Cultuur’ en ‘Wonen en Werken’.
Voor wat betreft water zullen adviezen uit de Beleidstafel wateroverlast en hoogwater worden gevolgd wanneer er sprake is van grootschalige regionale wateroverlast. Verder wordt momenteel in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging onderzocht wat de gevolgen zijn voor Nederland en hoe we ons kunnen voorbereiden. Voor stedelijk waterbeheer biedt onder meer de Omgevingswet mogelijkheden voor provincies en gemeenten om te sturen op wateroverlast (door bijvoorbeeld geen nieuwbouw te plannen in gebieden die daarvoor gevoelig zijn).
In de landbouw worden klimaatadaptieve water-, bodem- en teelmaatregelen genomen. Binnen dit domein is prioriteit klimaatadaptatie “van en met de natuur”, waarmee wordt bedoeld dat de natuur zelf kan worden ingezet als middel voor klimaatadaptie. Bijvoorbeeld het opvangen van overtollig regenwater. Een ander speerpunt binnen dit domein is het voorbereiden van Seveso-inrichtingen op klimaatrisico’s door middel van urgentiebevordering, samenwerking en de ontwikkeling, verspreiding en toepassing van kennis.
Waar het gaat om mens en cultuur gaat het programma in op de klimaatuitdagingen op het gebied van hitte en (mentale) gezondheid. Hier moet meer onderzoek naar worden gedaan. Ook wordt beschreven dat klimaatverandering schade veroorzaakt aan cultureel erfgoed. Erfgoedprofessionals en overheden moeten daarom meer kennis verkrijgen over de risico’s, effecten en mogelijke maatregelen. Verder kan het verleden worden benut als kennisbron, zoals het gebruiken van oude oplossingen voor waterberging.
Binnen het domein wonen en werken gaat het om een klimaatadaptieve en toekomstbestendige openbare ruimte, bebouwing en infrastructuur, waarbij onderzocht moet worden of de gebouwen die in Nederland staan voldoende klimaatbestendig zijn. Zowel nieuwbouw, als bestaande gebouwde omgeving, zal steeds klimaatadaptiever moeten worden vormgegeven.