Key take-away: gemeenten krijgen onder de WCW veel vrijheid bij het vaststellen van warmtekavels. Hoe een warmtekavel eruit zal zien, zal voor een groot deel afhangen van de lokaal beschikbare warmtebronnen en het regionale warmtetransitiebeleid zoals neergelegd in de gemeentelijke transitievisies warmte. Doorslaggevend voor het bepalen van de omvang en afbakening van een warmtekavel, is dat een aangewezen warmtebedrijf op doelmatige wijze een collectieve warmtevoorziening kan aanleggen en exploiteren, en de leveringszekerheid kan garanderen. Warmtebedrijven doen er goed aan om vooruitlopend op de WCW al in te spelen op de gemeentelijke ontwikkelingen die de omvang en inhoud van (toekomstige) warmtekavels bepalen. Bestaande warmtebedrijven zullen op grond van het overgangsrecht in beginsel worden aangewezen als exploitant van de desbetreffende warmtekavel en in beginsel zal een bestaand collectief warmtesysteem worden aangemerkt als één warmtekavel.
Momenteel is het wetsvoorstel voor de Wet Collectieve Warmte (WCW) voor advies aangeboden aan de Raad van State. Daarna zal het voorstel ter behandeling bij de Tweede Kamer worden aangeboden.
De WCW moet de warmtetransitie van Nederland (verder) aanjagen, met als doel om ruim 7 miljoen huizen en 1 miljoen andere gebouwen (gebouwen die nu veelal matig geïsoleerd zijn en worden verwarmd met behulp van aardgas) te voorzien van duurzame warmte. Naar verwachting zullen collectieve warmtevoorzieningen (zoals warmtenetten of grootschalige WKO’s) een groot deel van de bebouwde omgeving van duurzame energie kunnen voorzien.
Het hoofddoel van de WCW is het faciliteren van de groei en verduurzaming van collectieve warmtesystemen in de gebouwde omgeving. Bij de verduurzaming van de (lokale) gebouwde omgeving zal meer publieke regie worden gevoerd dan tot op heden het geval was, bijvoorbeeld via de vaststelling door lokale bestuursorganen van zogenaamde warmtekavels. In deze blog zullen wij nader ingaan op deze warmtekavels.
Een warmtekavel is in de WCW omschreven als ‘een aaneengesloten gebied binnen een of meerdere gemeenten waarvoor (…) een warmtebedrijf is of kan worden aangewezen’. In de WCW krijgt het college van burgemeester en wethouders van een gemeente (college), als onderdeel van de gebieds- of wijkgerichte aanpak, de bevoegdheid om warmtekavels vast te stellen. Daarmee kan het college bepalen of, waar en wanneer in haar gemeente wordt gekozen voor een collectieve warmtevoorziening (zoals een warmtenet). Een warmtekavel kan een deel van of zelfs de hele gemeente omvatten, maar kan ook gemeentegrensoverschrijdend zijn. Per kavel wijst het college vervolgens een warmtebedrijf aan, dat de exclusieve bevoegdheid krijgt om binnen de warmtekavel warmte te transporteren en te leveren aan de aangesloten verbruikers.
Voor de vaststelling van een warmtekavel is bepalend dat binnen de warmtekavel een duurzame, betaalbare en betrouwbare collectieve warmtevoorziening kan worden gerealiseerd. De omvang van de warmtekavel moet waarborgen dat het aangewezen warmtebedrijf de collectieve warmtevoorziening binnen de kavel op een doelmatige wijze kan aanleggen en exploiteren. Daarnaast wordt de grootte van de warmtekavel bepaald door de leveringszekerheid. Het college moet bij de vaststelling ook rekening houden met relevante factoren en ontwikkelingen die in nabijgelegen gemeenten spelen. Het gaat daarbij specifiek om:
de beschikbaarheid en inzet van een warmtebron of een potentiële schaarse warmtebron in een nabij gelegen gemeente, voor zover deze aanwezig zijn;
de mogelijke voornemens in een nabijgelegen gemeente om te kiezen voor collectieve warmtevoorziening, voor zover deze voornemens er zijn.
De Regionale Energiestrategieën en de daaruit voortvloeiende transitievisies warmte kunnen inzicht bieden in het warmtetransitiebeleid van nabijgelegen gemeenten. Aan de hand van deze beleidstukken kan dus worden beoordeeld of bij de vaststelling van de warmtekavels in een bepaalde gemeente rekening moet worden gehouden met de relevante factoren en ontwikkelingen in nabijgelegen gemeenten.
Deze factoren en ontwikkelingen kunnen er bijvoorbeeld toe leiden dat een kavel over de gemeentegrenzen heen wordt vastgesteld. Daarnaast hebben dergelijke factoren invloed op de omvang van de kavel en de keuze voor bijvoorbeeld welke wijken wel en welke niet worden meegenomen in een bepaald warmtekavel. Warmtekavels kunnen dus, afhankelijk van de lokale en regionale omstandigheden en voorkeuren, verschillend van omvang zijn. Het college heeft keuzevrijheid bij het vormgeven van (de omvang en afbakening van) de kavel. Als de warmtekavel betrekking heeft op het grondgebied van meerdere gemeenten, dan moet het college het (ontwerp) besluit tot vaststelling van de warmtekavel wel door de provincie laten toetsen.
Als een warmtekavel is vastgesteld, zal het college vervolgens een (geïnteresseerd) warmtebedrijf aanwijzen voor de duur van 20 tot 30 jaar. De hoofdregel uit de WCW is dat alleen warmtebedrijven met een publiek meerderheidsbelang kunnen worden aangewezen. De gedachte achter deze (niet onomstreden) eis van een publiek meerderheidsbelang is dat publieke regie op de warmtetransitie wordt versterkt. Om te kunnen worden aangewezen moet een geïnteresseerd warmtebedrijf onder meer een (globaal) kavelplan opstellen, waarin zij de aanleg en exploitatie van de warmtekavel (indicatief) beschrijft. Daarin worden onder meer technische details beschreven en het plan om de leveringszekerheid te verzekeren. Ook de kosten van de aanleg, ontwikkeling en exploitatie van het warmtenet en de beoogde tarieven voor de verbruikers moeten op voorhand al globaal worden getoetst. Wijzigingen aan het kavelplan gedurende de aanwijzing moeten worden goedgekeurd door het college Na de aanwijzing moet het warmtebedrijf dit globale kavelplan vertalen naar een uitgewerkt plan. Het college moet formeel instemmen met een uitgewerkt kavelplan.
Private warmtebedrijven kunnen onder de WCW alleen nog in de zogenaamde ingroeiperiode van 7 jaar na inwerkingtreding van de WCW door het college worden aangewezen (zonder de eis van een publiek meerderheidsbelang). Dit is echter alleen mogelijk als voor een warmtekavel geen warmtebedrijf met publiek meerderheidsbelang is gevonden, omdat zo’n warmtebedrijf zich niet (tijdig) heeft gemeld of diens inschrijving is afgewezen.
Bestaande warmtenetten en warmtebedrijven vallen ook onder de werking van de WCW. Warmtebedrijven die momenteel een warmtenet exploiteren dat onder het overgangsrecht valt, worden op grond van de WCW voor maximaal 30 jaar aangewezen als warmtebedrijf en het gebied waarover het warmtenet zich uitstrekt wordt aangemerkt als een warmtekavel. In de concept memorie van toelichting bij de WCW is onderschreven dat het om daarin genoemde, en overigens begrijpelijke redenen in beginsel niet wenselijk is dat een collectief warmtesysteem wordt ‘opgeknipt’ in meerdere warmtekavels. In beginsel zal een bestaand collectief warmtesysteem dus worden aangemerkt als één warmtekavel.
Voordat een warmtekavel kan worden vastgesteld, zal het college het beleid ten aanzien van de warmtetransitie moeten vastleggen. Momenteel hebben gemeenten hiervoor een (niet-verplicht) programma opgesteld, ookwel bekend als de transitievisie warmte. Na inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (deze wet ligt in voorstel bij de Tweede Kamer) wordt het echter voor elk college verplicht om een warmteprogramma vast te stellen. In dit verplichte warmteprogramma worden de huidige transitievisie warmte en de wijkuitvoeringsplannen opgenomen.
Dit warmteprogramma zal eveneens aanknopingspunten bevatten om de omvang en inhoud van een warmtekavels vast te stellen.
Tegen het besluit tot vaststelling van de warmtekavel staat niet direct bij de vaststelling zelf rechtsbescherming open. Partijen die bezwaren hebben tegen de omvang of inhoud van een warmtekavel kunnen daartegen pas opkomen bij de aanwijzing van een warmtebedrijf. In het kader van rechtsbescherming worden het vaststellingsbesluit voor de warmtekavel en het aanwijzingsbesluit van een warmtebedrijf dan ook als één besluit beschouwd.
De warmtekavel is weliswaar een nieuw, maar geen op zichzelf staand fenomeen. De vaststelling van een warmtekavel moet worden bezien in het bredere samenstel van beleids- en besluitvorming van een gemeente ten aanzien van de warmtetransitie. Het verdient dan ook aanbeveling dat warmtebedrijven al vroeg in de besluitvormingsketen op gemeentelijk niveau meedenken over de mogelijke omvang en afbakening van de warmtekavels. Het uitgangspunt is dat bestaande concessies en toestemmingen zullen worden voortgezet onder de WCW. Bestaande warmtebedrijven zullen op grond van het overgangsrecht in beginsel worden aangewezen als exploitant van de desbetreffende warmtekavel en in beginsel zal een bestaand collectief warmtesysteem dus worden aangemerkt als één warmtekavel.
Neem voor meer informatie contact op met een van de auteurs, Léone Klapwijk, Victor van Ahee of Sophie Silverstein