Hoe kijkt één van de hoofdrolspelers aan tegen de lopende klimaatzaak, geïnitieerd door Vanuatu? Voor PONT | Klimaat schreef dr. Margaretha Wewerinke-Singh dit opiniestuk over de geruchtmakende adviesvraag aan het Internationaal Gerechtshof en de mogelijke implicaties ervan. Zij leidt het juridische team namens de regering van de eilandengroep in de Stille Oceaan. “Het is hoog tijd dat staten hun verantwoordelijkheid voor klimaatschade gaan nemen, juist nu we op een kantelpunt in de geschiedenis staan.”
Beeld: Drone-shot van Vanuatu.
De afgelopen maanden hebben we in Den Haag een uniek juridisch spektakel meegemaakt. De lidstaten van de Verenigde Naties (VN) stapten op initiatief van de eilandstaat Vanuatu gezamelijk naar het Internationaal Gerechtshof (IGH) met een rechtsvraag over de verantwoordelijkheid van staten voor klimaatverandering. Hoewel het gaat om een ‘Advisory Opinion’ – een niet-bindend advies – is de impact potentieel gigantisch. Voor kwetsbare landen als Vanuatu, maar óók voor landen als Nederland. In deze bijdrage geef ik mijn persoonlijke visie op de historische betekenis van deze zaak. Daarnaast schets ik de mogelijke consequenties voor (klimaat)professionals in Nederland, die binnen hun dagelijkse werk bijdragen aan de transitie naar een duurzamere en rechtvaardigere toekomst.
De kernvraag die de Algemene Vergadering van de VN aan het Internationaal Gerechtshof heeft voorgelegd, draait om de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van landen die (groot)vervuilers zijn en de plicht om de gevolgen van die vervuiling te herstellen. In twee weken tijd hoorden vijftien IGH-rechters de pleidooien van bijna honderd staten en twaalf organisaties. Vervolgens werd de zaak voorgelegd aan het Hof, dat naar verwachting in de loop van 2025 met een advies komt.
Dat Vanuatu het initiatief nam, is geen toeval. De eilandstaat (hoofdstad: Port Vila) ligt in de frontlinie van klimaatverandering: zeespiegelstijging, ontregeling van de seizoenen en extreem weer hebben de leefbaarheid van veel eilanden ernstig aangetast. Zo liet superstorm Pam in 2015 zien hoe één storm ruim 64% van het Bruto Nationaal Product kon wegvagen. Op de lange termijn zouden hele eilanden onbewoonbaar kunnen worden. Deze situatie illustreert pijnlijk dat landen die de minste bijdrage leveren aan het klimaatprobleem, er het meest door worden getroffen.
Bovenop deze dramatische realiteit speelt de juridische dimensie. Zoals de Special Envoy for Climate Change van Vanuatu, Ralph Regenvanu, in zijn pleidooi bij het Gerechtshof aangaf, gaat het om de kernvraag of de continue uitstoot van broeikasgassen, ondanks alle wetenschappelijke waarschuwingen, verenigbaar is met internationale verplichtingen. De internationale gemeenschap, van grote vervuilers tot kleine eilandstaten, heeft immers al decennia geweten wat de gevolgen van broeikasgasemissies zijn.
In mijn eigen pleidooi voor het Hof benadrukte ik het juridisch principe ubi jus, ibi remedium: waar een recht geschonden wordt, moet een remedie volgen. Het gaat dan niet alleen om de rechten van staten, maar ook om de fundamentele rechten van individuen en volkeren die bedreigd of zelfs al geschonden worden door klimaatverandering.
Onder de paraplu van internationaal recht gelden verschillende relevante verplichtingen. Zo is er het algemene beginsel dat staten geen significante schade mogen toebrengen aan elkaar of aan gebieden buiten de nationale rechtsmacht. Daarnaast zijn er mensenrechtenverdragen, die beschermen tegen schendingen van onder andere het recht op leven, gezondheid en bestaanszekerheid. Staten die willens en wetens doorgaan met emissies en daar nauwelijks grenzen aan stellen, lopen het risico dat zij deze rechten schenden.
Hoewel de Wereldklimaatconferenties (COP’s) in theorie de plaats zijn om in internationaal verband afspraken te maken en die te implementeren, wijzen de ervaringen van de afgelopen decennia helaas uit dat de huidige aanpak tekortschiet: de broeikasgasuitstoot blijft stijgen, en volkeren zoals in Vanuatu ondervinden steeds zwaardere schade.
Het Internationaal Gerechtshof is bij uitstek geschikt om duidelijkheid te verschaffen over de juridische gevolgen van ‘het handelen en nalaten van staten’, zoals de VN-resolutie het formuleert, die ‘aanzienlijke schade hebben toegebracht aan het klimaatsysteem en andere delen van het milieu’. Het Hof kan duidelijk maken dat deze juridische gevolgen ontstaan wanneer staten internationaalrechtelijke verplichtingen schenden door excessieve uitstoot, ontoereikend klimaatbeleid of onvoldoende steun aan kwetsbare landen.
Een advies van het IGH is niet bindend, maar kan desalniettemin verstrekkende juridische, politieke en morele gevolgen hebben. We zagen eerder hoe het advies van het Hof over de rechtmatigheid van de dreiging met of het gebruik van kernwapens invloed had op nationaal defensiebeleid en internationale verdragen. Voor de klimaatzaak liggen de kaarten deels vergelijkbaar: een krachtig advies kan rechters, regeringen én bedrijven wereldwijd inspireren of dwingen tot strengere maatregelen.
In Europa zien we bijvoorbeeld dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) onlangs in klimaatgerelateerde zaken, met name in Verein Klimaseniorinnen Schweiz e.a. t. Zwitserland, duidelijke uitspraken deed die lidstaten verplichten krachtiger op te treden. Zo volgt uit die uitspraken dat alle bij het EVRM aangesloten staten hun burgers moeten beschermen tegen ernstige klimaatrisico’s. Een expliciete onderbouwing door het IGH kan nationale (en Europese) rechters nóg meer houvast geven om binnenlandse regeringen te verplichten tot meer ambitieus beleid.
De veelgehoorde vrees is dat staten en bedrijven aansprakelijk kunnen worden gesteld voor klimaatschade. Mijn stelling is dat we de internationale rechtsorde nodig hebben om de klimaatcrisis op een effectieve én rechtvaardige manier aan te kunnen pakken. Staatsaansprakelijkheid ligt aan de basis van deze rechtsorde. Volgens het reguliere leerstuk van staatsaansprakelijkheid (neergelegd in de ‘Articles on Responsibility of States for Internationally Wrongful Acts’ van de VN-Commissie voor het Internationaal Recht) moeten plegers van een internationale onrechtmatige daad de nadelige gevolgen daarvan ongedaan maken. Deze reparatie kan verschillende vormen aannemen – zoals herstelmaatregelen, schadevergoeding of symbolische genoegdoening – maar moet in principe ‘volledig’ zijn. Als het IGH aangeeft dat het handelen en nalaten van staten dat de klimaatcrisis heeft veroorzaakt in beginsel onrechtmatig is, dan zal dat onmiskenbaar de deur openzetten voor vervolgprocedures om schadelijke activiteiten en wanbeleid te beëindigen en eventueel schadevergoeding af te dwingen.
Aansprakelijkheidstelling voor klimaatverandering draagt zo ook bij aan preventie. Juridische normen creëren een minimum: een grens waar we niet onder mogen duiken, zoals het beginsel dat een staat geen aanzienlijke schade mag toerichten aan andere staten of aan gebieden buiten nationale rechtsmacht. Fundamentele rechten, zoals het recht op zelfbeschikking, bieden ook zo’n ondergrens. Nu klimaatverandering het voortbestaan van hele volkeren bedreigt, is van historisch belang dat hun rechten niet langer worden genegeerd. Door deze rechten te erkennen en grootvervuilers aansprakelijk te stellen voor schendingen, wordt de urgentie om de uitstoot overal ter wereld drastisch te verminderen onderstreept.
Wij staan op een kantelpunt in de geschiedenis waarin klimaatverandering en duurzaamheid niet langer toekomstthema’s zijn, maar onze dagelijkse realiteit. Juist daarom moeten we teruggrijpen op de kern van internationale rechtsbeginselen: staten zijn verantwoordelijk voor hun handelen en de gevolgen ervan voor anderen. Waar sprake is van gevaarlijke klimaatontwrichting, zal grootvervuilers een halt moeten worden toegeroepen. Waar schade is aangericht, moeten de slachtoffers worden gecompenseerd.
Voor de lezers van PONT, die zich dagelijks inzetten om die rechtvaardige en duurzame transitie in de praktijk vorm te geven, kan deze IGH-zaak waardevol zijn. Niet omdat er een ‘magische oplossing’ op tafel komt, maar omdat het recht ons een gemeenschappelijke taal en infrastructuur geeft om te bepalen wat toegestaan is en wat niet. De urgentie is enorm, maar het draagvlak groeit. Met voldoende lef, visie en een gedeelde verantwoordelijkheid kan Nederland zichzelf heruitvinden als gidsland in rechtvaardig klimaatbeleid – en daarmee een antwoord geven op de roep om een leefbare toekomst voor alle wereldburgers.