Door slechts te werken met een handjevol gewassen en rassen, maakt de landbouw zichzelf kwetsbaar voor ziektes en plagen. Daarom zet WUR tijdens VN biodiversiteitsconferentie, vanaf 21 oktober, agrobiodiversiteit op de agenda. Op het gebied van gewassen en vee, maar ook op het gebied van landbouwmethodes zelf kan diversiteit voor meer veerkracht zorgen.
75 procent van ons voedsel is afkomstig van twaalf soorten planten en vijf soorten dieren. Dat meldde de Food and Agriculture Organization van de Verenigde Naties (VN) al in de jaren 90. In veel gevallen zijn die gewassen en dieren onderdeel van intensieve bedrijven: boeren creëren perfecte condities met meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen, irrigatie en krachtvoer, voor een zo groot mogelijke productie. ‘Oersoorten zijn veredeld en gefokt tot zeer specifieke planten en dieren die door intensieve landbouw in feite in de watten worden gelegd,’ stelt Theo van Hintum, hoofd plantaardige genetische bronnen bij het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland (CGN). ‘Dat brengt risico’s met zich mee.’
‘Net als in ecosystemen zorgt een gebrek aan biodiversiteit in agrosystemen voor kwetsbaarheid,’ stelt Van Hintum. Als een soort vatbaar blijkt voor een nieuwe ziekte of plaag, dan kan een groot gedeelte van de voedselproductie onder druk komen te staan. Er hoeft, bij wijze van spreken, maar één schakel te breken. Daarom brengt Wageningen University & Research (WUR) agrobiodiversiteit uitgebreid onder de aandacht tijdens de aanstaande VN-wereldtop over biodiversiteit, de COP 16, in Colombia.
Theo van Hintum overziet de opslag van bijna 24.000 plantenrassen de genenbank in het CGN, een onderdeel van de WUR dat in opdracht van het Rijk werkt aan het behoud van genetische bronnen. ‘De vrieskamers van onze genenbank stellen de genetische variatie van de belangrijkste land- en tuinbouwgewassen veilig, zodat we die beschikbaar kunnen maken voor veredelaars om nieuwe rassen te creëren, of voor onderzoek,’ legt Van Hintum uit. ‘Commerciële rassen, oudere boerenrassen en wilde verwanten zijn allemaal bij elkaar gebracht. Een ouder ras kan een interessante resistentie hebben, die een gewas beter bestand maakt tegen ziekte.’
'Veredeling heeft productiewaardes enorm verhoogd, maar landbouw is gaandeweg homogener en intensiever geworden om de meest productieve rassen te verbouwen,’ legt Van Hintum uit. Dat maakt landbouw ook steeds kwetsbaarder. Onder vee gebeurde iets soortgelijks, vertelt Sipke-Joost Hiemstra, hoofd van het CGN. ‘Nederland kent verschillende oorspronkelijke runderrassen. Die zijn nu een zeldzame verschijning. Ze zijn bijna volledig vervangen door gespecialiseerde rassen die meer melk of vlees produceren,’ zegt Hiemstra. ‘Ik noem die hoogproductieve rassen topsporters. Het zijn specialisten. Als ze goed verzorgd worden, kunnen ze grote prestaties leveren maar ze zijn ook ‘blessuregevoeliger’ als er wat tegenzit.
De Groninger blaarkop is zo’n zeldzaam Nederlands ras; een dier met een witte kop, op twee grote vlekken rondom de ogen na. ‘Boeren met een extensiever bedrijf zijn geïnteresseerd in dit ras, omdat het robuuste dieren zijn die zowel voor melk als vlees gehouden kunnen worden.’
Het zaad uit de genenbanken is niet alleen een grondstof, benadrukt veredelingsexpert Peter Bourke. ‘Mijn vorige positie bij een stichting die erfgoedrassen conserveerde, plaatst het werk van het CGN binnen een breder perspectief.’ De factoren die biodiversiteit in het algemeen bedreigen, zetten ook druk op landbouwgewassen en wilde soorten. Hitte en droogte, de uitbreiding van landbouwgronden en de verarming van de bodem kunnen ervoor zorgen dat eeuwenoude rassen verdwijnen. ‘Genetische erosie noemen wij dat. Er zijn al variëteiten verloren gegaan, en het zullen er waarschijnlijk meer worden.’
Terwijl die variëteit aan rassen juist zo belangrijk is. ‘Op dit moment zijn grote delen van onze voedselvoorziening gevoelig voor dezelfde plagen. Neem de appelschurft. Die misvormt appels, maakt ze minder lang houdbaar, en zorgt voor zwarte plekjes. Supermarkten accepteren deze vruchten meestal niet. In reactie nemen boeren hun toevlucht tot fungicide.’ Bourke legt uit dat de oplossing niet alleen ligt bij het kweken van resistente appels, maar ook bij het vergroten van de diversiteit aan fruit die we verbouwen. ‘Zodat we niet langer op een paar soorten en rassen vertrouwen.’
Agrobiodiversiteit betekent niet alleen een diversificatie van gewassen, maar ook van landbouwpraktijken. ‘Soortendiversiteit brengt dat eigenlijk al met zich mee. Verschillende soorten vragen om verschillende praktijken,’ legt Bourke uit. ‘Van intensieve landbouw schakelen boeren over op biodiversiteitspositieve vormen die niet alleen ruimte maken voor de omgeving, maar ook zelf, intern, meer divers zijn.’ Hij en zijn collega’s denken dan bijvoorbeeld aan stroken- en mengteelt, waarbij meerdere gewassen naast elkaar worden verbouwd, en ook aan meer gemengde bedrijven, waarbij akkerbouw en veeteelt elkaar aanvullen.
‘We moeten op zoek naar nieuwe manieren om de weerstand van onze landbouwsystemen te bevorderen,’ stelt hoofd CGN Hiemstra. ‘Interne weerstand, waarbij de biodiversiteit van het systeem zelf benut wordt. We moeten op zoek naar een grotere variatie aan soorten en rassen die geschikt is voor onze systemen.’ De enorme collectie genetische bronnen van het CGN zal een centrale rol spelen bij die zoektocht. Zoals een van de onderzoekers het stelt: ‘We moeten onze opties openhouden. En die opties zitten in onze genenbank.’
De wetenschappers zien ook obstakels op de weg naar een grotere agrobiodiversiteit. Van Hintum noemt als eerste de economische factoren. ‘Enerzijds zijn er een paar grote bedrijven die het aanbod bepalen. Anderzijds zullen consumenten een omslag moeten maken. Is er een verlangen naar meer variatie? Willen consumenten er ook voor betalen? Kunnen we omgaan met een aanbod dat regelmatig wisselt en veel minder homogeen zal zijn dan nu?’ Van Hintum ziet markten wel veranderen, maar benadrukt wel dat het vaak nog om nichemarkten gaat. ‘Denk aan bier van lokale gerst, en de cultuur rondom brood.’
‘Als we biodiversiteitspositieve vormen van landbouw kunnen opschalen, zijn we goed op weg naar een meer biodiverse agricultuur,’ stelt Bourke. ‘Daarvoor is het nodig dat bestaande bedrijven omschakelen, en een nieuwe generatie boeren op een andere manier landbouw gaat bedrijven. Dat laatste zien we al gebeuren—en dat is inspirerend om te zien. Als wetenschappers kunnen we deze transitie ondersteunen door te onderzoeken welke soorten en variëteiten deze nieuwe systemen nodig hebben.’