Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

Marjolein Dieperink: “Wetgevingsprogramma klimaatverandering en energietransitie moet prioriteit zijn van het nieuwe kabinet”

De komende jaren zijn essentieel voor het vormen en uitvoeren van klimaatbeleid. In deze serie bespreken verschillende experts waar het nieuwe kabinet rekening mee zou moeten houden bij het samenstellen van het regeerakkoord. Deze week Marjolein Dieperink, advocaat-partner Energie bij AKD Benelux Lawyers en docent-onderzoeker aan de Vrije Universiteit, over de noodzaak en inhoud van een wetgevingsprogramma klimaatverandering en energietransitie.

5 mei 2021

Series/reeksen

Series/reeksen
 

Aan de slag met een wetgevingsprogramma klimaatverandering en energietransitie

Om de energie- en klimaatdoelstellingen te realiseren, zijn niet alleen innovaties en financiering nodig, maar ook betere wetgeving. Momenteel loopt een aantal wetgevingstrajecten, die essentieel zijn voor het realiseren van de ambities uit het Klimaatakkoord. Bijvoorbeeld omdat zij een juridische basis bieden voor projecten als duurzame warmtenetten of een offshore energie-eiland, of voor participatie in energieprojecten door de omgeving. Ten aanzien van de lopende wetgevingstrajecten ontbreekt het echter aan samenhang, inhoudelijke afstemming en prioritering, aldus de Raad van State in haar advies over de eerste Klimaatnota in najaar 2020. Om aan die kritiek tegemoet te komen, zou een nieuw kabinet moeten komen tot een ‘wetgevingsprogramma klimaatverandering en energietransitie’. Zo’n programma dient niet alleen bestaande knelpunten op te lossen, maar ook richtinggevende principes te bevatten voor sectorbrede thema’s. Bijvoorbeeld wat betreft publiek-private samenwerking (PPS) en een efficiëntere samenloop van overheidstoestemmingen.

Publiek-private samenwerking

Een wetgevingsprogramma klimaatverandering en energietransitie dient in te gaan op de vraag hoe markt en overheid met elkaar moeten samenwerken in transitieprojecten. Met de tijd zijn in de energiesector verschillende uitvoeringsvormen ontstaan, variërend van 100% overheidsdeelnemingen (zoals de zgn. publieke netbeheerders) tot grootschalige duurzame opwek door private partijen, bijvoorbeeld door grote wind-op-landprojecten. Om de energie- en klimaatdoelstellingen te realiseren, zijn nieuwe samenwerkingsvormen tussen markt en overheid nodig. Dus nieuwe PPS-vormen. Een belangrijk voordeel daarvan is dat de overheid, door transitieprojecten samen met de markt te realiseren, meer grip houdt op de daadwerkelijke realisatie van die doelstellingen, terwijl tegelijkertijd ruimte kan ontstaan voor nieuwe marktinitiatieven. Op deelterreinen in de energiesector wordt PPS al ingezet of zal daarvoor een wettelijke basis komen. Wat betreft de bestaande vormen van PPS is het belangrijk om daaruit lessen te trekken. Bijvoorbeeld door PPS in de olie- en gaswinning te evalueren. Verder zal de Mijnbouwwet regelen dat Energie Beheer Nederland (‘EBN’) een financieel belang in geothermieprojecten moet hebben. Dit is volgens EZK noodzakelijk, omdat de overheid dan – middels een deelneming – vanuit een projectenportfolio kennis en ervaring in de geothermiesector kan opbouwen. Zij kan dan als publieke partner meepraten en -beslissen, en in die hoedanigheid de uitrol van geothermieprojecten versnellen. Geothermieprojecten zijn in dit opzicht echter niet uniek. Ook voor andere transitieprojecten gaat deze argumentatie op.

PPS voor de grootschalige uitrol van warmtenetten

Zo dient het nieuwe kabinet PPS serieus te overwegen als instrument om de uitrol van warmtenetten aan te jagen. Voor deze projecten is vorige zomer het wetsvoorstel Wet collectieve warmtevoorziening (ook wel: de Warmtewet 2) gepubliceerd. VNG en IPO – belangrijke stakeholders in de context van warmtenetten – hebben zich tot op heden niet volledig achter dit wetsvoorstel geschaard. In het verlengde hiervan wordt wel voorgesteld om het (transport over) publieke warmtenetten en de warmtelevering te splitsen, net als bij gas en elektriciteit. EZK heeft echter zwaarwegende redenen aangevoerd om deze splitsing (vooralsnog) niet in te voeren. Tegen deze achtergrond zou het nieuwe kabinet serieus moeten kijken naar een (bij wet geregelde) vorm van PPS, om de uitrol van warmtenetten te versnellen. Een voordeel daarvan is dat geen splitsing tussen het warmtenet en de warmtelevering nodig is, terwijl de overheid tegelijkertijd een instrumentarium heeft om het publieke belang te borgen.

Efficiëntere samenloop van overheidstoestemmingen

Een tweede sectorbreed thema dat in een wetgevingsprogramma klimaatverandering en energietransitie moet worden geadresseerd, is het beter stroomlijnen van voor transitieprojecten benodigde overheidstoestemmingen. Inherent aan de huidige regulering van energie- en andere transitieprojecten is dat doorgaans sprake is van elkaar opvolgende verdelingsprocedures. Zo worden bij zon- en windprojecten eerst (omgevings)vergunningen verleend door, meestal, decentrale overheden. Vervolgens verdeelt EZK schaarse, zgn. SDE-subsidies. Daarna sluit de publieke netbeheerder het project aan op het net en verdeelt hij (schaarse) transportcapaciteit. Er is aldus sprake van meervoudige schaarsteverdeling. Een vergelijkbare problematiek is aan de orde bij geothermieprojecten. Voor deze projecten zijn meerdere overheidstoestemmingen en andere besluiten vereist. Denk daarbij aan Mijnbouwwetvergunningen, omgevingsvergunningen, subsidie en, onder omstandigheden, het recht om een warmtenet te exploiteren (en daarmee de warmteafzet te verzekeren). Deze overheidstoestemmingen zijn onvoldoende op elkaar afgestemd. Dit heeft ten minste twee nadelen. Ten eerste kan het tijdig realiseren van de klimaat- en energiedoelstellingen in het gedrang komen, doordat tijd en middelen worden geïnvesteerd in projecten die uiteindelijk niet (kunnen) worden gerealiseerd. Ten tweede is niet verzekerd dat het ‘beste’ project uiteindelijk wordt gerealiseerd; bijvoorbeeld het project met de laagste maatschappelijke kosten. De momenteel lopende wetgevingstrajecten nemen de hiervoor bedoelde inefficiënties en belemmeringen niet structureel weg. Dat komt doordat het wetgevingskader voor transitieprojecten gefragmenteerd is en die fragmentatie in stand blijft. Dat is niet per sé een slechte zaak. Het wetgevingstraject van de Omgevingswet laat zien tot welke complexiteit een inhoudelijke integratie van verschillende wetgeving kan leiden. Ik pleit er dan ook niet voor dat alle overheidstoestemmingen voor transitieprojecten inhoudelijk moeten worden geïntegreerd in één wet. Wel is er een aantoonbare toegevoegde waarde van het middels een wetgevingsprogramma borgen van meer samenhang en coördinatie, door de vereiste besluitvorming procedureel te integreren of coördineren. Indien de bevoegde overheden op één moment een project beoordelen, kunnen projecten onderling tegen elkaar worden afgewogen. Op die wijze kan beter worden geborgd dat alle vereiste overheidstoestemmingen bij de meest aangewezen partij terechtkomen en een project daadwerkelijk wordt gerealiseerd.

Tot slot

Doel van een wetgevingsprogramma klimaatverandering en energietransitie is het opzetten van een solide juridisch kader, dat enerzijds het publieke belang borgt. Anderzijds moet dat private partijen houvast bieden bij de noodzakelijke investeringen in transitieprojecten. Goede wetgeving is daarmee een onmisbare schakel in de transitie naar een CO2-neutrale samenleving.

Zie ook

Carolien Gehrels: "De industrie is het vliegwiel voor verduurzaming"
AKD

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter