Minister voor Klimaat en Energie Rob Jetten gaf eind april een nieuwe planning door voor de ontwikkeling van windenergie op zee. Daaruit doemt voor hem een tegenvaller op: het behalen van de doelstelling wordt verschoven naar eind 2032. Hoe komt dat en wat betekent dit precies?
Eind april presenteerde demissionair minister voor Klimaat Rob Jetten (D66) in een brief aan de Tweede Kamer een geactualiseerde planning van de aanvullende routekaart Windenergie op zee.
Daaruit blijkt dat de doelstelling van 21 gigawatt aan offshore wordt verschoven naar eind 2032, een jaar later dan de eerdere planning.
Dat de doelstelling zo snel mogelijk wordt gehaald is van het grootste belang voor Nederland, vanwege de energieonafhankelijkheid van bijvoorbeeld regimes als in Rusland. Bij het bereiken van deze 21 gigawatt zal windenergie op zee ongeveer driekwart van ons huidige elektriciteitsverbruik leveren.
Om het in perspectief te zetten: op dit moment bestaat ongeveer 80 procent van ons energieverbruik nog uit niet-elektrische energie uit steenkool, aardolie en aardgas. Met het realiseren van 21 gigawatt levert “windenergie op zee een grote bijdrage aan het verduurzamen van onze elektriciteitsmix en de vergroening van onze economie”, schrijft Jetten in zijn brief.
Maar dat is nog geen sinecure. Volgens de minister gaat deze “gigantische opgave” gepaard met flink wat uitdagingen, en treedt er mede daardoor vertraging op. Jetten: “Dit wordt veroorzaakt door de doorlooptijden van de ruimtelijke procedures voor de netaansluitingen, de drukte in de toeleverketens en meer benodigde tijd voor het aansluiten van de windparken op het net op zee.”
Vooral de ruimtelijke inpassing van windenergie en netten op zee en land in samenhang met mijnbouwactiviteiten en andere ruimtelijke belangen zoals scheepvaart, visserij en defensie zorgt voor uitdagingen in het tijdig nemen van kavelbesluiten, en niet te vergeten de ecologische druk op de Noordzee.
Jetten zegt te werken aan een aantal oplossingen om deze negatieve effecten enigszins te beperken. Zo laat hij weten samen met onder meer private partijen te kijken naar “maatwerkoplossingen voor het inpassen van zowel windparken als mijnbouwplatforms op zee”.
Vorig jaar mei werd al bekend dat wordt gekeken naar aanpassingen in wet- en regelgeving om het maatwerk daadwerkelijk te kunnen realiseren. Jan Vos, voorzitter van de NWEA, zei zich toen zorgen te maken over de gevolgen voor de huidige energietransitie: “Het is goed dat het kabinet knelpunten erkent door de ruimte in de mijnbouwwet en de juridische status van zoekgebieden meer in evenwicht te willen brengen. Wij maken ons wel zorgen over de gevolgen van de huidige plannen voor de energietransitie en zullen de ontwikkelingen dan ook nauwlettend volgen.”
Heel veel duidelijkheid over die oplossingen is nu dus nog niet. Hoe dat verder gaat, krijgt de Tweede Kamer na de zomer te horen. Gezien de formatie zou die voortgangsrapportage zomaar van een andere bewindspersoon kunnen komen. Maar het is al met al een tegenvaller voor Jetten, die niet uitsluit dat in de nabije toekomst nog eens veranderingen zullen optreden in de planning.
“Ik ga alles op alles zetten om deze planning te realiseren. Gezien de lange doorlooptijden en bovengenoemde uitdagingen en bovengenoemde uitdagingen, vooral op gebied van ecologische en ruimtelijke inpassing, is het echter niet uit te sluiten dat er nog wijzigingen zullen plaatsvinden”, schrijft hij.
Hij besluit op optimistische toon, zoals we hem hebben leren kennen als Klimaatminister de afgelopen jaren: “Windenergie kan de bron zijn voor de (verdere) elektrificatie van onze industrie, vervoer en gebouwen alsook voor de productie van groene waterstof waar elektrificatie geen oplossing is. Ik voorzie dan ook een zonnige (en windrijke) toekomst op ons deel van de Noordzee.”